Ze leefde als kind met een psychisch zieke moeder. Nu heeft ze, als volwassen vrouw en moeder van twee kinderen, geschreven over “Het kind in haarzelf”. 

Het kind in mezelf wil aandacht….
Het kind in mezelf wil gezien worden, bevestigd worden, aangeraakt worden, gekoesterd worden, gestreeld worden, opgetild worden en toegelachen worden.

Het heeft te weinig vrolijkheid gekend in het gezin waar ze opgroeide. Ze moest zichzelf beschermen om niet teveel beschadigd te worden en om niet teveel geknakt te worden.

Het kind in mezelf kon niet tot bloei komen. Het dreef maar gewoon mee op de deining van het gezin, hoe het op dat moment ervoor stond in het gezin, hoe het op dat moment met haar moeder ging. Het kind moest teveel opletten of het wel goed ging met haar moeder en het niet de slechte kant opging met haar moeder. Het was voor het kind een zeer ongezonde situatie.

Ze kon zelf niet tot bloei komen, ze verstarde in zichzelf. Ze zette haar moeder op de voorgrond en zichzelf in het donker op de achtergrond. Haar moeder zette ze in het licht. Haar moeder moest het goed hebben vond ze, zichzelf vond ze niet zo belangrijk. Als haar moeder maar haar moeder bleef en niet wegzakte in haar misère’s.

Ze dacht, dit kind, te weinig om haar eigen behoeftes en verlangens. Die waren niet zo belangrijk, vond ze. Haar binnenkant was donker. Er kwam bijna geen licht. Het licht wist zijn weg er naar toe niet meer te vinden. Het licht kwam er niet meer binnen, het hield zich volkomen schuil, het durfde niet die donkerte in, het was bang voor dat donker daar binnen. Het licht was angstig om in het hart van dat kind binnen te treden.

Trouwens de deur van dat hart zat ook op slot. De deur barricadeerde haar hart, er was geen beweging in die deur te krijgen. Hij was dicht en bleef dicht. Je kon eraan trekken wat je wilde, maar de deur ging niet open. De deur gaf ook niet mee, volkomen op slot, volkomen gebarricadeerd door haarzelf.

Angst was het, waardoor de deur dicht zat!! Wat was die angst dan? Het was angst om haar moeder, angst dat haar moeder geen moeder meer kon zijn, angst dat haar moeder geen leven meer in zichzelf zou voelen. Angst om haar moeder te verliezen. Te verliezen aan het leven, te verliezen aan het leven dat haar moeder niet aankon. Te verliezen aan dat beangstigende leven, wat zich zo levensgroot aandiende om geleefd te worden. Maar hoe moet dat dan als je het leven niet aankunt, als je het leven eigenlijk niet wilt omdat je het te eng en te onheilspellend vindt?

Het licht, het leven kon geen toegang meer krijgen tot het hart van het kind. Het licht, het leven was als het ware buitengesloten, het kon niet meer binnenkomen. Het kind was bang geworden voor het leven. Het kind duwde als het ware het leven van zich af, want dat leven kon veel narigheid brengen en daar wist ze niet mee om te gaan. Het kind maakte pas op zijn plaats en verstarde. De verstarring in haar hield haar gevangen. Ze kon geen kant meer op. Ze wist niet hoe te leven. Ze wist niet wat ze moest doen en daarom gehoorzaamde ze maar gewoon haar moeder, want die zou wel weten hoe het moest….Maar dat wist haar moeder ook niet. Haar moeder wist zelf niet te leven en daardoor leefde ze vaak op drijfzand, waar ze gemakkelijk in weg kon zakken. Dat had het kind in de gaten en probeerde het op allerlei mogelijke manieren te voorkomen. Ze dacht dat het belangrijkste was: “Als ik me maar koest hou, dan heeft ze van mij geen last! ” 

De deur naar het hart van het kind was volkomen gebarricadeerd door haar angst, haar verstarring. Ze had de deur zelf op slot gedraaid van binnen. Ze moet die deur dan ook maar zelf weer openen. De sleutel heeft zijzelf. Weet ze die sleutel nog te vinden? Heeft ze de sleutel soms verstopt of kan ze hem zo pakken om die deur weer te openen? 

Sinds een paar jaar heeft ze de sleutel gevonden. Door God geschapen als een uniek mens! Nu weet ze dat behoeftes er mogen en moeten zijn om echt te leven, om tot leven te komen, om het leven te leven, om springlevend te zijn van binnen.